Na 35 jaar ben ik weer eens terug in Stavanger. Die stad aan de Noorse Fjorden waar ik in mijn jeugd vier jaar doorbracht. Net lang genoeg om een blijvende indruk achter te laten, al was ik toen te jong om die herinneringen te transporteren naar de volwassen wereld. Na aankomst herkende ik alleen de weidse omgeving, de zoetige zeelucht en natuurlijk de witte, houten huisjes die kriskras door het gevarieerde landschap staan.
Het is fijn om weer even uit Nederland te zijn, op een plek die op een curieuze manier verwant voelt aan ons kleine kikkerlandje. Dit land is een beetje zoals Nederland voelt als je in een goede bui bent, zoals je je de dingen voorstelt. Als je het dagje strand, Artis of museum voor je ziet terwijl je erheen rijdt, voordat je de rij voor de kassa ziet, de patatgeur ruikt en de veertig euro afrekent voor de parkeermeter, die alleen nog met een app te bedienen is, tenzij je drie straten om wilt lopen. In Noorwegen zijn de Noren die Nederlanders die je je voorstelt bij de tolerante en onafhankelijke geest die wij op papier zijn. Vrouwen willen hier echt zelf betalen bij een eerste date, las ik op een populaire blog over de Noren.
Op dat desbetreffende Social Guidebook to Norway las ik ook dat Noren alleen maar sociaal doen als de situatie daar om vraagt. “U bemoeit zich met uw eigen zaken en probeert anderen niet te storen door onnodige communicatie. Beleefdheid in Noorwegen gaat vooral over het niet storen van anderen.” Zo kent men hier de zogenaamde ‘Noorse arm’. Een arm die onaangekondigd over de tafel reikt om de mosterd of de peper te pakken. Vragen om de mosterd of de peper wordt gezien als het onnodig lastigvallen van tafelgenoten.
Het ontbreken van het plichtsgevoel om het gelijk leuk en gezellig te hebben met elkaar, zoals we in Nederland kennen (ook als je elkaar nog nooit hebt gezien en ook als je elkaar nooit meer zult zien), wordt ruimschoots gecompenseerd door een actievere oefening in sociaal verbinden: samen pijn lijden. Noorse lol en leuk volgt pas nadat er een stevige wandeling is gemaakt, liefst door de regen en de kou. Of na een plons in het ijswater, of na een struggle-sessie op het werk. Niemand krijgt zomaar complimentjes, las ik, behalve op een vast moment in het jaar. Alleen tijdens Julebord krijg je als werknemer feedback, van je baas en collega’s, en daarna zet iedereen het op een zuipen. Maandagochtend heeft niemand het er meer over.
Op sociaal gebied maken de Noren dus van alles een rite de passage. Eerst de test, dan de rest. De waarde die aan onafhankelijkheid wordt gehecht in Noorwegen is enorm, en niemand is hier iemand iets verschuldigd. Wie drankjes meeneemt naar een feestje, drinkt de eigen drankjes op.
Ik krijg geen genoeg van al die weetjes, en tijdens dit schrijven denk ik aan hoe een sociaal handboek over Nederlanders er uit zou zien. Ik stel me meteen een enorme bijsluiter voor. Want de gezelligheidsdieren van de lage landen smeden en verbinden zich weliswaar een ongeluk, binnen hun eigen bubbeltjes, maar we zijn blind voor de gevolgen van al die teugelloze openheid, tolerantie en goedgelovigheid. Wij lijden liever naderhand. Als het te laat is. Wij geven in de verwachting te ontvangen, ook als dat laatste nooit komt.
Wij zijn liever twintig jaar lang verbaasd dat ‘de politiek’ niet levert, dan dat we die ‘vriendschap’ met de politiek opzeggen. Is er een verband met het feit dat Noorwegen niet in de EU zit? Ik denk het wel. Het heeft ze een hoop ellende bespaard. Noorwegen had allang door dat er niet eerst samen geleden zou worden voor een federale vriendschap. De EU vraagt al sinds de oprichting van landen een geblinddoekt vertrouwen, zonder wederkerigheid. Een ever closer Union met een onbetaalbaar hoge prijs.
Noorwegen heeft natuurlijk genoeg eigen problemen, maar zo zie je maar waakzaamheid, wantrouwen en onafhankelijkheid zijn zo slecht nog niet. Ik zou ervoor willen pleiten dat we ons gedragen als een land waar we elkaar weer eerst even uittesten – en dan pas, misschien, de liefde verklaren.