Ter vergelijking een belangrijk fragment uit Solzenitsyns werk
Ik kijk met een mengeling van verbazing en afschuw naar de linkse cult of: kerk zoals dat heet, die soms niet meer te onderscheiden is van hoe Scientology, sektes uit de jaren zeventig en Jehova’s zich gedragen. Maar erom lachen verdringt niet de zorgen erover.
Hoe gevaarlijk hun politieke correctheid is in combinatie met een geradicaliseerde elite die hard werkt om ons ‘eigenaarschap’ te geven over onze eigen gecreëerde hel bewees de Russische schrijver Aleksandr Solzhenitsyn al.
Door hem zou het toch niet meer mogelijk moeten zijn om de resultaten van waar we op afkoersen straks een ‘raadsel’ te noemen? Nadat het eerst een tijdje heel comfortabel ‘de schuld van rechts/populisten/Wilders/Baudet/Trump/Rusland’ is geweest moeten we toch ook naar onszelf durven kijken? Veel is op zijn minst vergelijkbaar met wat Solzhenitsyn schreef.
Hij schreef het monumentale werk De Goelag Archipel (verschenen in Parijs tussen 1973 en 1975) zodat de buitenwereld kon kennisnemen van de werkkampen in de Sovjet-Unie, de Goelag, die (officieel) vanaf 1930 tot in de jaren tachtig van de 20e eeuw miljoenen mensen het leven kostten. Solzhenitsyn, die zelf in de kampen zat, zag dat de condities die nodig waren voor de gruweldaden al ingebed waren in de keuzes van mensen om ‘zekerheid boven het onderhouden van het geweten’ te stellen, ‘veiligheid boven de ziel’. Het enige verschil met de alledaagse hebzucht, angst en het onvermogen om over de geschiedenis, verdriet en ellende na te denken was dat in het kamp een rechtvaardiging bestond voor al dat onvermogen, stelde hij vast.
Zijn inzichten gaven een somber beeld van de menselijke toestand. “Door absolute identificatie met het systeem en de consequente afwijzing van het zelf: door acceptatie van een ideologische belofte, verkregen ze materiële zekerheid en onverdiende stabiliteit.” Hier een fragment uit de Goelag Archipel, een inleiding en gesprekje tussen Solzhenitsyn en een Marxistische leerling onder Stalin (pp. 338, 341-342).
“Mijn vriend Panin en ik liggen op de middelste plank van een Stolypin compartiment en hebben het onszelf een beetje comfortabel gemaakt, onze zoute haring in onze zakken gedaan zodat we geen water nodig hebben en kunnen slapen. Maar ergens bij een station hebben ze een of ander iemand in ons compartiment geschoven …. een Marxistische leerling! We kunnen het zelfs zien aan zijn sik en zijn bril. Hij verbergt het ook niet: hij is een voormalig professor van de Communistische Academie. We hangen met onze hoofden naar beneden in de vierkante omtrek — en vanaf zijn eerste woorden kunnen we zien wat hij is: ondoordringbaar. Maar we hebben al een lange tijd gediend en hebben nog een lange tijd te gaan, en we waarderen wel een grapje. We moeten maar naar beneden klimmen voor een pleziertje! Er is bijna geen ruimte over in het compartiment, en dus wisselen we van plek met iemand en proppen onszelf er tussen.”
“Hallo.”
“Hallo.”
“Zit je niet te krap?”
“Nee, het gaat wel.”
“Zit je al lang in de gevangenis?”
“Lang genoeg.”
“Ben je over de helft?”
“Net.”
“Kijk daar eens: hoe armzalig onze dorpen zijn – rieten daken, scheve hutten.”
“Een erfenis van het regime van de tsaren.”
“Goed, maar we hebben al dertig Sovjet-jaren gehad.”
“Dat is historisch gezien een onbelangrijke periode.”
“Het is vreselijk dat de collectieve boeren verhongeren.”
“Maar heb je in ál hun ovens gekeken?”
“Vraag maar aan welke boer dan ook in ons compartiment.”
“Iedereen in de gevangenis is verbitterd en bevooroordeeld.”
“Maar ik heb die collectieve boerderijen zelf gezien.”
“Dat betekent dat die niet karakteristiek waren.”
(De sik was nog nooit op een boerderij geweest – op die manier was het makkelijker.)
“Vraag maar aan die oudjes: onder de Tsaar waren ze weldoorvoed, warm gekleed, en ze hadden veel vakanties.”
“Ik ga dat niet eens vragen. Het is een subjectieve trek van het menselijk geheugen om alles in het verleden te prijzen. De koe die doodging is altijd degene die twee keer zoveel melk gaf. (Soms kende hij zelfs spreekwoorden!) En onze mensen houden niet van vakanties, ze houden van werken.”
“Maar waarom is er een tekort aan brood in veel steden?”
“Wanneer?”
“Vlak voor de oorlog bijvoorbeeld.”
“Niet waar! Sterker nog, voor de oorlog was alles allang geregeld.”
“Luister, in die tijd waren in alle steden langs de Volga rijen met duizenden mensen.”
“Een of andere plaatselijke fout met de voorraden. Maar waarschijnlijk laat je geheugen je in de steek.”
“Maar er is nu een tekort!”
“Oudewijvenpraat. We hebben tussen zeven en acht miljard zakken met graan.”
“En het graan zelf is bedorven.”
“Helemaal niet. We zijn succesvol geweest in het ontwikkelen van nieuwe soorten graan.” …
Enzovoort.
Herkenbaar? Het is ondoordringbaar, zelfs als de feiten zich opstapelen zullen de mensen die praten in een taal die geen enkele inspanning van hun geest vereist blijven volhouden: er is niets aan de hand.
Solzhenitsyn zei: discussiëren met zo iemand is als wandelen door een woestijn.